Klein geaderd Witje kom je weer regelmatig tegen in de Gaas.
De voorvleugellengte van het Klein geaderd Witje is 20 tot 24 millimeter. De grondkleur van de vleugels is wit, op de onderzijde is de ondervleugel en de vleugelpunt van de voorvleugel soms geel. De aders zijn aan de onderkant van de vleugels groengrijs bestoven, dit is echter in de zomer aanzienlijk minder duidelijk dan in het voorjaar. De soort is dan niet makkelijk te onderscheiden van het klein koolwitje. Aan de bovenzijde van de voorvleugel heeft het mannetje een zwartige stip, het vrouwtje twee. De vlek aan de vleugelpunt (apex) is gelobd, en loopt naar beneden toe druppelsgewijs af.
De eitjes van het klein geaderd witje worden afzonderlijk door het vrouwtje op de onderkant van het blad van de waardplant afgezet. Na een drie tot zeven dagen verschijnen de rupsjes De voornaamste waardplanten zijn pinksterbloem en look-zonder-look, maar ook andere soorten kruisbloemigen zoals andere soorten veldkers dan de pinksterbloem en mosterd. In de zomer kunnen ze ook gevonden worden op gekweekte koolplanten in tuinen, maar is niet een gekend plaaginsect. De planten moeten met name in vochtige omgeving in de halfschaduw staan. Het rups van het oranjetipje leeft ook vooral van pinksterbloem en look-zonder-look, maar eet van de bloemen en zaden, terwijl de rups van het klein geaderd witje van de bladeren eet. Rupsen van het klein geaderd witje vallen vooral ten prooi aan loopkevers en hooiwagens en in mindere mate vogels.