Er vliegen nog maar weinig vlinders in de buurt, maar de insecten zijn ook mooi om van dichtbij te bekijken. deze foto’s zijn nog van vorige week. Een Roodbruine Blaaskopvlieg en een Pyama zweefvlieg.
Roodbruine Blaaskopvlieg
Lengte 10-15 mm, mei-september.
Kenmerken
Roestrode, gedrongen gebouwde blaaskopvlieg. Vleugels duidelijk over het korte achterlijf uitstekend. Blaasachtig gezwollen kop, onderste deel van de kop hoger dan de ogen; zuigsnuit in rust opgevouwen en twee keer geknikt.
Voorkomen
Bij zonnige bosranden, tamelijk algemeen in Nederland en België.
Levenswijze
De soort parasiteert bij verschillende soorten wespen en bijen, bijvoorbeeld zandbijen (Andrena soorten). Bron soortenbank.nl
Pyjamazweefvlieg
De pyjamazweefvlieg of dubbelbandzweefvlieg of (in Vlaanderen) snorzweefvlieg of cocacolazweefvlieg (Episyrphus balteatus) is een insect uit de familie zweefvliegen (Syrphidae).
Beschrijving
Deze soort is voor het eerst beschreven door Charles de Geer, een geboren Zweed die opgroeide in Nederland waar ook zijn familie vandaan kwam. De wat opmerkelijke Nederlandse naam dankt deze vlieg aan de tekening; een gele basiskleur met een wat complexe, maar regelmatige zwarte strepentekening dwars op het achterlijf. Deze bestaat uit drie zwarte banden met daaronder een vaak onderbroken, dunnere en ietwat V-vormige streep. De bovenste band is meestal versmolten met de driehoekige streep erboven. Het borststuk is zwartbruin en glanzend, en heeft een lichtere, meestal gele ‘uitstulping’ aan de achterzijde. De ogen zijn rood van kleur en de lengte is 7 tot 12 millimeter.
Algemeen
De pyjamazweefvlieg leeft van nectar en stuifmeel van bloemen en er worden meerdere plantensoorten bezocht. Deze soort komt in grote delen van Europa voor, maar ook in Noord-Afrika, Noord-Amerika en in Azië. In Nederland en België is de pyjamazweefvlieg algemeen, en komt overal voor waar veel bloemen en bladluizen zijn. Deze soort is erg populair in de tuinbouw, omdat de larven vraatzuchtige belagers van bladluizen zijn.
Voortplanting
Het vrouwtje legt de witte, langwerpige eitjes in een bladluizenkolonie, waar de larven al na enkele dagen uitkomen. De larve is een platte, kruipende larve die iets weg heeft van een worm, de larve is half-doorzichtig en glimmend. Vooral de larve is erg nuttig omdat het voedsel uitsluitend bestaat uit bladluizen, die worden leeggezogen. De larve is vooral te vinden aan de onderzijde van bladeren, omdat zich hier ook de bladluizen bevinden. Na enige tijd verpopt de larve, deze pop ziet eruit als een bruine druppel. De snelheid van de ontwikkeling hangt sterk af van de temperatuur; in het noordelijkste deel van het verspreidingsgebied komt slechts een enkele generatie tot ontwikkeling, in het zuiden wel vier of vijf.
Bron Wikipedia Foto’s T.V.S. Nature photography