Grote Parasolzwam

Grote Parasolzwam

De grote parasolzwam (Macrolepiota procera) is een schimmel met een lange steel en grote hoed en heeft gelijkenis met een parasol, vandaar ook de naam. Het is een veelvoorkomende soort die groeit op matig vochtige grasgebieden en in lichte bossen. Deze zwam staat alleen of in groepen en dan dikwijls in heksenkringen. De grote parasolzwam is komt algemeen voor in landen met een gematigd klimaat.

De hoogte en breedte van de hoed kan wel 40 cm zijn. Voor een paddenstoel is dit zeer groot. De in het begin bolvormige hoed spreidt zich zodra de relatief dunne steel volgroeid is. De steel heeft een karakteristieke zigzagstructuur die wat lijkt op een slangenhuid.De grote parasolzwam is te vinden in bijna alle mesofiele bosgemeenschappen, evenals op open grasland op leemachtige, verse bodems. Lichte beuken-, eiken- en eiken-haagbeukenbossen op voedselrijke ondergrond en weilanden, parken, paden en bosranden hebben de voorkeur. De zwam komt vooral voor in bossen van middelbare en oudere leeftijd. Hij kan worden gevonden van het vlakke tot subalpiene hoogteniveau. De grote parasolzwam leeft saprobiotisch. De vruchtlichamen verschijnen van juli tot in november, soms eerder of later. Ze zijn al in mei in het Middellandse Zeegebied te vinden.

Bron: Wikipedia Foto Tonnie Verheijden

 

Avondrood in de Reeshof

Avondrood is de rode kleur van het hemelgewelf dat vaak in het westen te zien is als de zon bijna ondergaat of net is ondergegaan.

“Avondrood, mooi weer aan boord, morgenrood, regen in de sloot.” Dit bekende gezegde, waarvan alleen al de Nederlandse taal zo’n tweehonderd varianten kent, is een van de populairste en oudste weerspreuken. De Griekse geleerde Theophrastus (372-287 v.Chr.) zag het morgenrood al als de betrouwbaarste regenverwachting.

Avondrood ontstaat voornamelijk bij verstrooiing van zonlicht door stof. Op mooie warme dagen gaat er in de regel vervuiling in de lucht omhoog. In het licht van de laagstaande avondzon leidt dit stof tot roodkleuring. Dan hangt het dus vaak samen met luchtverontreiniging en fraai weer. ’s Ochtends zweeft er meestal nog niet zoveel stof in de lucht. Is de lucht dan rood dan wijst dat in de regel op waterdamp en een hoge luchtvochtigheidMorgenrood hangt samen met uiterst kleine waterdruppeltjes en een grotere neerslagkans. Dat laatste blijkt echter niet uit statistieken.

Een roodkleuring van de atmosfeer kan ook veroorzaakt worden door vulkaanstof. Bij een explosieve uitbarsting komt het stof soms tot tientallen kilometers hoogte. Op die hoogte valt geen regen zodat het vulkaanstof zich daar verzamelt; het kan jaren duren voordat het stof goeddeels is verdwenen. Er waaien echter wel sterke winden op grote hoogte, waardoor het stof wereldwijd wordt verspreid. De rode gloed door vulkaanstof is alleen te zien bij stabiel weer en door de grote hoogte waarop het zich bevindt zo’n half uur na zonsondergang. Opmerkelijke rode schemeringskleuren in Europa kunnen dus veroorzaakt worden door vulkaanuitbarstingen in verre landen.

Bron Wikipedia Foto Tonnie Verheijden

Rode Eekhoorn

Een mooie rode Eekhoorn met prachtige dikke staart in de bossen van het Vennenbos tegengekomen.

De eekhoorn is 18 tot 24 centimeter lang en 250 tot 350 gram zwaar. De borstelige pluimstaart is van 14 tot 20 centimeter lang. Het is een omnivoor, die tot de knaagdieren behoort.
Anders dan de naam doet vermoeden, kan de kleur variëren van zwart tot gelig, met allerlei tinten rood en bruin daartussen. Melanisme komt voor, maar de mate waarin individuen melanistisch zijn verschilt per regio. Gewoonlijk zijn de dieren roodbruin met een witte buikzijde, ’s winters meer grijzig donkerbruin. De kleur wordt ook grijsachtiger naarmate de eekhoorn ouder wordt. De oorpluimen vallen vooral in de winter op. Een eekhoorn kan de haren op de pluimstaart opzetten.
Met zijn lange, gekromde klauwen kan hij makkelijk in bomen klimmen en van tak naar tak springen. Tijdens een sprong spreidt hij zijn ledematen, waarbij de losse huid op de flanken het dier helpt in de lucht te blijven. De pluimstaart dient als roer, waarmee hij zijn sprong kan sturen. Ook kan hij goed zwemmen. De lange staart, de elegante wijze van voortbewegen en de pluimpjes op de oren geven hem een hoge aaibaarheidsfactor.

De eekhoorn voedt zich met name met plantaardig materiaal als noten en zaden van sparren en pijnbomen. Verder eten ze knoppen, paddenstoelen, stukken boomschors, en soms dierlijk materiaal, als insecten, eieren en zelfs jonge vogels. Ook eten ze aarde om mineralen binnen te krijgen. De eekhoorn eet dagelijks vijf procent van zijn lichaamsgewicht aan voedsel. Net als veel andere knaagdieren leggen eekhoorns wintervoorraden aan.

De eekhoorn is een dagdier, dat zich meestal vlak na zonsopgang al laat zien. Ze zijn voornamelijk na zonsopgang en vlak voor zonsondergang actief. ’s Winters laten ze zich alleen ’s ochtends zien. De eekhoorn houdt geen winterslaap. In plaats daarvan houdt hij zich bij gure dagen in zijn nest verborgen, en bezoekt hij op betere dagen ’s ochtends zijn wintervoorraad.
Bron: Wikipedia Foto’s T.V.S. Nature Photography

Klein Warkruid

Klein Warkruid een zeldzaam plantje in de Gaas

Voor het eerst door Bart Van Ekkendonk de Schaapherder waargenomen in de Gaas

Klein warkruid (Cuscuta epithymum), ook wel duivelsnaaigaren genoemd, is een plant uit de windefamilie (Convolvulaceae) (vroeger de warkruidfamilie (Cuscutaceae)). Het is een eenjarige plant die als Europese stengelparasiet leeft op heidesoorten, brem, gaspeldoorn en soms op tormentil.

Uit een klein zaadje komt een haarachtig, rood stengeltje van nog geen mm dik. Als een geschikte gastheer wordt bereikt dan klimt het plantje naar boven en hecht zich er aan vast. Met zuigworteltjes worden voedingsstoffen uit de gastheerplant opgenomen. De stengels groeien snel, vertakken veelvuldig en raken in elkaar verward. De gastplant kan er geheel mee overwoekerd raken. Er is geen bladgroen en dus kan er geen assimilatieplaatsvinden. De bladeren zijn gereduceerd tot kleine rode schubben. De plant bloeit van juli tot september. De bloemen zijn klein, klokvormig en lichtroze, ze vormen dichte kluwens van tot 1 cm in doorsnede. De vrucht is een doosvrucht, bolvormig en soms iets afgeplat, van 2 mm groot. De zaden zijn langlevend. De plant is te vinden op open zonnige, droge, voedselarme zand- en leemgrond.

Klein warkruid komt overwegend voor in heidegebieden, vaak op plaatsen waar geplagd is of waar de heide opnieuw uitloopt na brand. Andere groeiplaatsen zijn heidekwekerijen, duinvalleien en kalkhellingen. In Nederland is klein warkruid vrij zeldzaam en sinds 1950 zeer sterk afgenomen. De soort staat er op de Rode Lijst. In België is de plant zeldzaam in de Kempen en verder zeer zeldzaam. Ze staat ook in Vlaanderen op de Rode Lijst.

Bron Wikipedia – Foto Bart van Ekkendonk (Gepubliceerd Tonnie Verheijden)

Reeshofbos

Deze route geeft een mooi beeld van de bijzondere natuur die tegen de wijk De Reeshof aan ligt. Je wandelt door het Reeshofbos met zijn grote oude bomen, en door de Drasse Driehoek met zijn akkers en het kleine beekje de Oude Leij. En dan ontdek je ook nog eens de Drijflanen met vele poelen. Het Reeshofbos was honderd jaar geleden een heidegebied. Nu staan er oude dennen, sparren, beuken en Amerikaanse eiken. In de grote bomen broeden spechten en de buizerd. In de Drijflanen zijn de oorspronkelijke paardenweitjes al enige tijd omgevormd tot bloemrijke velden. Regelmatig grazen er schapen. In de poelen leven allerlei salamanders en kikkers en libellen scheren over het water. In het najaar ontmoet je prachtige paddenstoelen.

Honden zijn welkom, maar wel aangelijnd. Op deze route vind je ter hoogte van de Kronenbergstraat een hondenlosloopzone van maar liefst zeven hectare. Daar kan je hond vrij rondrennen, snuffelen en spelen.

Bron Stadsbos013 media Tonnie Verheijden

Boomblauwtje

Boomblauwtje 
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 13 en 16 millimeter.
De vleugels van mannetjes zijn aan de bovenzijde vrijwel geheel fel lichtblauw met een smalle zwarte rand, terwijl de vrouwtjes een brede zwarte band langs de voorvleugels hebben. De franje is wit, bij de voorvleugel zijn er enkele zwarte onderbrekingen. De vlinder is met name goed te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde van de vleugel waarop zwarte stippen te zien zijn. Verder vliegt deze vlinder niet of nauwelijks dicht bij de grond (beneden 50 cm hoogte), dit in tegenstelling tot vele andere blauwtjes.
Het eitje is klein een afgeplat wittig bolletje en heeft een honingraatstructuur. Eitjes zijn bijzonder lastig te vinden.
De rups is geelachtig groen, met een variabele rode tekening, al dan niet met rozewit, langs de rand en als rugstreep. Deze tekening ontbreekt echter vaak. Het lichaam is bedekt met korte witte haartjes. De kop is zwartbruin. De rups wordt 14 tot 17 mm lang.

De waardplanten van de vlinder zijn diverse struiken, onder andere klimop, hulst, vlinderstruik, struikhei, vuilboom, kornoelje, grote kattenstaart, wegedoorn en kardinaalsmuts. De eitjes worden afzonderlijk afgezet hoog in de waardplant, aan de basis van bloemknoppen of bij jonge vruchten. Er is een voorkeur voor grotere planten die in de zon staan. Het vrouwtje zet soms ook eitjes af op planten die ongeschikt zijn. De rups overleeft niet op sneeuwbes en op bijvoorbeeld blauweregen kan hij niet volgroeid raken, omdat de bloemen te snel afvallen en geen vrucht vormen. In verschillende generaties worden verschillende waardplanten gebruikt. In het voorjaar worden vooral hulst en sporkehout gebruikt, in de zomer vooral klimop, grote kattenstaart, struikhei en vlinderstruik.

Bron Wikipedia – Foto Tonnie Verheijden

Sabelsprinkhaan

Een waarneming van F. Stieger een Grote Sabelsprinkhaan legt eitjes voor de volgende lente. Meestal doen ze dat in september.

Sabelsprinkhanen (Tettigoniidae) zijn een familie van insecten behorend tot de orde rechtvleugeligen (Orthoptera). Met ruim 6400 soorten is het een zeer grote groep die uiteenlopende soorten bevat, zowel qua uiterlijk als wat betreft de levenswijze.

Ondanks de naam “sprinkhanen” zijn sabelsprinkhanen verwant aan de langsprietigen (Ensifera), waartoe alle krekelachtige vormen behoren, en niet tot de kortsprietigen, waar alle typische sprinkhanen onder worden gerekend.Sabelsprinkhanen behoren tot de grotere soorten rechtvleugeligen, ze zijn verdeeld in verschillende onderfamilies, triba en geslachten, enkele soorten komen ook in Nederland en België voor. De meeste soorten eten planten maar een aantal eten daarnaast ook dierlijk materiaal.Deze dieren worden 1,5 tot 7,5 cm en hebben een bruine of groene kleur. 

Ze hebben bijna allemaal grote vleugels, die schuin op het lichaam worden gelegd. Sommige soorten imiteren bladeren of boombast. De achtervleugels bij sommige soorten zijn felgekleurd. Ze danken hun Nederlandse naam aan de sabelachtigelegbuis van de vrouwtjes, die gebruikt wordt om de eitjes in de bodem af te zetten. Ondanks het vervaarlijke uiterlijk kan de legboor niet gebruikt worden om te steken.

Deze dieren leven naargelang de soort in bomen, struiken of lage vegetaties, waar ze zich voeden met planten en/of insecten (vlinders, vliegen, slakken, bladluizen, insectenlarven). De nimfen hebben soms een ander dieet dan de volwassen dieren. Bij sommige soorten zijn de nimfen carnivoor of omnivoor en de volwassen dieren herbivoor.

Bron Wikipedia – Foto F. Stieger,  Tonnie Verheijden

Keizermantel

Keizermantel

De Keizermantel komt ook voor in de Gaas.

De keizersmantel is een grote en opvallende vlinder met een vleugellengte van 27 tot 35 mm. Aan de enterhaakvormige vlekken op bovenkant van de vleugels kan men de mannetjes herkennen.

De onderkant van de achtervleugel is groenig met zilverkleurige strepen.

De vlinder heeft veel nectar nodig, die hij meestal vindt in de wilde marjolein en distels.De vlinder komt in vrijwel heel Europa voor en leeft in gemengde en naaldbossen.

De vliegtijd is van mei tot en met september, rupsen kunnen worden aangetroffen vanaf de tweede helft van augustus tot de eerste week van juni. Deze vlinder staat in Nederland sinds 2019 niet meer op de Rode lijst als verdwenen of bedreigd, omdat ze de laatste jaren in steeds groter aantallen wordt waargenomen. Inmiddels is succesvolle voortplanting van de Keizersmantel vastgesteld in de Amsterdamse Waterleidingduinen en een gebied in Gelderland.

Bron Wikipedia  Foto Tonnie Verheijden

Hoedster van de Hei

De hoedster van de heide in de Gaas, zo noemde Meno de opname van Vroege Vogels.

De Tilburgse Tonnie Verheijden is een ‘selfmade’ natuurbeschermer. Sinds enkele jaren beheert ze op eigen initiatief een van de laatste stukjes overgebleven heide van de stad,

De Gaas die door veel inspanning en na een aantal jaren weer ontbost, zodat de heide weer in zijn originele staat kon terugkeren.

Initiatiefnemster Tonnie Verheijden

Sijsje

Sijsje

De Sijsjes kom je weer tegen in de Gaas.

In de winter wordt de sijs regelmatig aangetroffen op vetbollen en netjes met pinda’s in de tuin. Sijzen opereren dan veelal in kleine troepjes, en gedragen zich enigszins als mezen: ondersteboven aan de vetbollen hangend. Ze zijn zo groot als een pimpelmees, maar veel duidelijker geelgroen gekleurd, vooral de volwassen mannetjes, die een zwarte kruin hebben. De vlucht is opvallend: gele vleugelstreep en gevorkte zwarte staart, met geel aan de zijden.

Volwassen mannetjes zijn geelgroen met een zwarte kruin en kin, de rug is geelgroen zwartgestreept. De buik heeft in tegenstelling tot de groenling een duidelijk onderbroken gestreept uiterlijk. De streep achter het oog en de stuit zijn geel. De gevorkte staart is zwart met geel aan zijden. De vleugel heeft een gele vleugelstreep.Het volwassen vrouwtje is veel minder geelgroen en de onderzijde is lichter en meer gestreept, de kop heeft geen zwart.

De sijs zoekt voedsel op de mezenmanier, en hangt dikwijls ondersteboven. Hij slaapt soms ook zo. Hij eet zaden van naaldbomen, elzen, berken en andere bomen, knoppen en insecten.

In broedtijd naaldbossen met veel sparren, maar ook in gemengde bossen en parklandschap. In de winter vooral in elzen.

Bron Wikipedia,  Foto Tonnie Verheijden

Nijlganzen

Het voorjaar komt er aan, de nijlganzen zijn druk bezig met hun parendans in ’t Reeshof park.

De nijlgans (Alopochen aegyptiaca), ook wel vosgans of Egyptische gans genoemd, is een eendachtige vogel uit de familie Anatidae (zwanen, ganzen en eenden). In deze familie wordt de soort in de onderfamilie Tadorninae (halfganzen) geplaatst. Dit zegt meteen iets over het formaat. De naam nijlgans is verwarrend, want hij behoort niet tot de onderfamilie Anserinae (zwanen en ganzen). De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.

De lichaamslengte bedraagt 63 tot 73 cm en het gewicht 2,5 kg. Het verenkleed van beide geslachten is gelijk

De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium agressief, ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. Agressiviteit is een handelsmerk van deze soort. Ze passen brute kracht toe om het nest van een andere vogel in te pikken – waarvan vooral grauwe ganzen, maar ook roofvogels, kraaien, eenden en dergelijke het slachtoffer kunnen zijn. Pullen van andere eendachtigen worden als het zo uitkomt verdronken.

De vogel eet zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren. Broeden gebeurt vooral in holen in de stam van grote bomen. Het vrouwtje bouwt een nest van riet, bladeren en gras. Om de beurt bebroeden vrouw en man de eieren. Beide ouders zorgen voor de jongen tot ze zelfstandig zijn.

Bron Wikipedia. foto Tonnie Verheijden

Putters

Putters.

Deze Putters zaten in een boompje voor ’t huis van mijn Dochter.

De putter is een relatief slanke vink met een kenmerkende koptekening. Zijn rode gezicht is omlijst met een brede witte band, terwijl het achterhoofd zwart is. Over de zwarte vleugels loopt in de lengte een brede gele band. Verder is het verenkleed lichtbruin op de rug en de flanken, wit op de onderzijde en zwart op de staart.

In de westerse wereld wordt de putter sinds lange tijd als kooivogel gehouden. Sommige putten met een klein emmertje zelf hun water uit een waterreservoir. Hieraan dankt de putter zijn Nederlandse naam.

Een volwassen putter heeft een rood masker en een donkere teugelstreep. Achter dit rode masker loopt bij de meeste ondersoorten een brede witte baan van de oorstreken tot aan de kin. Daarachter bevindt zich een volgende zwarte baan, die van boven de schouders tot aan de kruin loopt. Bij putters in het meest oostelijke gedeelte van het verspreidingsgebied, de zogenoemde caniceps-groep, ontbreekt de zwart-witte tekening achter het rode masker. Bij hen is dit gebied effen grijs.

De vleugels zijn overwegend zwart. De slagpennen hebben witte toppen en een grote gele vlek in het midden. Wanneer de putter zijn vleugels spreidt, is een brede gele vleugelstreep zichtbaar. Ook de staartpennen zijn zwart en hebben een wit uiteinde. Aan de onderzijde is het verenkleed overwegend wit.

De bovenzijde en de borst van de putter is geelbruin in het winterkleed en grijzer en lichter gekleurd in het zomerkleed. Het zomerkleed verschijnt na het slijten van de veerpunten. De bovendelen en de borst worden grijzer en lichter gekleurd en de uiteinden op de slag- en staartpennen vertonen minder wit. Ook is de lichte vlek achter in de nek witter. De snavel is in het zomerkleed geheel wit, maar in het winterkleed krijgt het een donker gekleurde snavelpunt.

De putter heeft een voorkeur voor kleine zaden, zoals die van distels en andere composieten. Dankzij zijn lange snavel kan de putter deze moeilijk te bereiken zaden bemachtigen. In een groot deel van zijn verspreidingsgebied is de putter de enige vogel die het zaad van kaardebollen kan bereiken, welke zich aan de onderkant van lange, stekelige buizen bevindt.

Behalve kleine zaden voedt de putter zich met bessen, knoppen (onder andere van de paardenbloem) en gras. In de winter bezoekt hij ook de voedertafel. Nestlingen worden ook gevoerd met insecten.

Bron Wikipedia – foto Tonnie Verheijden

Fitis


Fitis

Vorig jaar de Fitis tegengekomen die voluit zat te zingen in de berkenboom, in eerste instantie kon hem maar niet vinden met zijn schutkleur
Een Fitis heeft lichtere pootjes dan de Tjiftjaf dat is het enig onderscheiding van de twee vogeltjes.
De fitis en tjiftjaf zijn tweelingsoorten, dat wil zeggen, dat ze uiterlijk zeer op elkaar lijken.
Ze zijn wel te onderscheiden door de zang. Deze is bij de fitis muzikaal, vloeiend en aflopend, terwijl bij de tjiftjaf de zang bestaat uit het herhaaldelijk roepen van tjif-tjaf. Fitissen hebben een grijsgroene rug, gelige onderzijde, witte oogstreep en doorgaans lichte poten.
De lichaamslengte bedraagt 11 tot 12 cm.
Het op de grond gebouwde nest heeft een kleine vliegopening, waardoor de eieren nauwelijks zichtbaar zijn. De binnenbekleding bestaat uit een dikke laag veren 
De fitis komt tijdens het broedseizoen (maart tot augustus) in geheel Midden- en Noord-Europa voor, met uitzondering van IJsland. Ook in Nederland en België zijn de vogels waar te nemen.n 2004 en 2005 is er bij Groenekan een vogel waargenomen die in zijn zang zowel elementen van een fitis als een tjiftjaf heeft. Ook bij Amsterdam werd in 2004 een vergelijkbare vogel gevonden. In 2007 was er weer een mengzanger bij Groenekan, uiterlijk geheel als fitis. Of dit soort vogels echt een kruising zijn of dat er alleen met de zang iets aan de hand is, blijft de vraag.

Bron: Wikipedia  Foto’s Tonnie Verheijden