Op de Kempervennen ook de Viervlek Libelle tegengekomen, boven een poel met riet.
De viervlek (Libellula quadrimaculata) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). De viervlek is zowel in Nederland als België vrij algemeen. De soort komt in grote delen van Europa voor, behalve in het zuiden van Italië, Griekenland, IJsland en het Noorden van Noorwegen. Daarnaast komt hij ook in Noord-Amerika voor.
Uiterlijke kenmerken
De viervlek is een middelgrote libel met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes zijn vergelijkbaar getekend, maar onderscheiden zich in de achterlijfaanhangsels. De achtervleugels hebben een donkere vlek in de basis; de aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigmata, een extra donkere veeg in de vleugels. Het achterlijf is bij jonge dieren overwegend oranje met een contrasterende zwarte punt; de segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. De ogen zijn roodbruin, het gezicht is crèmekleurig, soms bijna wit.
De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 40 en 48 millimeter; de larve is 21-27 mm lang.
Vliegtijd
De vliegtijd van de viervlek is van eind april tot begin september.
Gedrag en voortplanting
De eieren zijn ongeveer 0,5 mm lang, ovaal van vorm en eerst wit, later geel tot bruin; ze zijn omgeven door een kleverige gel-laag. De larven leven voornamelijk tussen grof organisch materiaal op de bodem; ze overwinteren twee of drie keer, soms maar één keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot half juli. Jonge imago’s zijn te vinden in de buurt van het voortplantingswater, bijvoorbeeld in heidegebieden of langs bosranden. Geslachtsrijpe mannetjes vertonen territoriaal gedrag aan de waterkant. Ze zitten hier op uitkijkposten (bijvoorbeeld een pijpenstrootjestengel) en maken korte vluchten waarbij ze andere mannetjes verjagen en vrouwtjes grijpen voor de paring. Eitjes worden door het vrouwtje los in ondiep water afgezet, waarbij ze beschermd wordt door het mannetje. Het mannetje blijft boven haar vliegen en probeert andere mannetjes die willen paren te verjagen.