groot Koolwitje (Pieris brassicae)
Het groot koolwitje is vooral van het klein koolwitje te onderscheiden door de relatief grote hoeveelheid zwart in de vleugelpunt.
Kenmerken
Voorvleugellengte: 28-32 mm. De zwarte vlek op de bovenkant van de voorvleugelpunt loopt langs de vleugelrand naar beneden tot voorbij de zwarte vlek op het midden van de voorvleugel. De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn niet grijsgroen bestoven. Het vrouwtje heeft twee zwarte vlekken op de bovenkant van de voorvleugel; bij het mannetje ontbreken deze vlekken.
Gelijkende soorten
Het klein koolwitje en het klein geaderd witje zijn meestal kleiner en hebben veel minder zwart in de vleugelpunt van de voorvleugel; bij het klein geaderd witje zijn bovendien de aders op de onderkant van de achtervleugel grijsgroen bestoven.
Voorkomen
Een zeer algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt.
Habitat
Vooral bosranden, houtwallen, ruigten, (moes)tuinen, parken en bloemrijke graslanden.
Waardplanten
Zowel wilde als gecultiveerde kruisbloemigen, waaronder look-zonder-look, zandraket, zeekool, damastbloem (in tuinen) en allerlei koolsoorten (in moestuinen).
Vliegtijd en gedrag
Eind april-half juni en begin juli-begin september in twee generaties; soms een derde generatie in september en oktober. De vlinders vertonen in sommige jaren trekgedrag.
Levenscyclus
Rups: eind mei-half juli en half augustus-begin oktober. Jonge rupsen leven in groepen en eten vooral van de bladranden; grotere rupsen leven solitair. De rupsen worden vaak geparasiteerd door sluipwespen. De verpopping vindt plaats onder een natuurlijk of kunstmatig dakje. De soort overwintert als pop, hangend tegen een boomstam of een muur.
Bron: Vlindernet.nl Foto: T.V.S. Nature photography