De kleine vuurvlinder vliegt weer over de pad bij de heide in de Witbrant.
De kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
De wetenschappelijke naam phlaeas betekent volledig, overlopend van en is de bijnaam van diverse Griekse goden.
Beschrijving
De bovenzijde van de voorvleugel is oranje met onregelmatige zwarte vlekken en een bruine rand. Aan de onderzijde is de tekening vergelijkbaar, maar met een licht grijsbruine bruine rand en lichter oranje. De achtervleugel aan de bovenzijde bruin met wat zwarte vlekken en een oranje veld bij de achterrand. De onderzijde is licht grijsbruin en heeft een heel onduidelijke tekening: hieraan is ze in Europa gemakkelijk van andere vuurvlinders te onderscheiden. Bij sommige ondersoorten buiten Europa is echter een duidelijke oranje band langs de achterrand van de vleugel te herkennen. Het verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke exemplaren is niet zo groot: Aan de onderzijde zijn de zwarte vlekjes op de voorvleugel van het vrouwtje groter en meer ongeordend. In zeer kleine aantallen worden exemplaren waargenomen met een lichtgele of witte in plaats van het oranje tekening.
Met een voorvleugellengte van rond de 13 millimeter is de kleine vuurvlinder een vrij kleine vlinder. Hij komt in heel het Palearctisch gebied algemeen voor. Ook in het Nearctisch gebied en in oostelijk Afrika komt de vlinder voor. De soort vliegt tot een hoogte van 2400 meter in berggebied. Hij komt ook boven de poolcirkel nog voor. De habitat bestaat vooral uit open gebieden, met name schrale graslanden, maar bijvoorbeeld duinen en heide.
De vliegtijd in Nederland en België is van maart tot en met oktober in twee of drie jaarlijkse generaties. De grootste aantallen vlinders worden gezien in augustus en september.
Voortplanting
Eitje op schapenzuring.
Het mannetje zoekt een vrouwtje om mee te paren. Er zijn twee zoekstrategieën: patrouilleren en op wacht zitten. Bij het patrouilleren vliegt een mannetje rond en zoekt actief naar een vrouwtje. Bij het op wacht zitten, blijft een mannetje aan de grond en vliegt het op als er een soortgenoot verschijnt. Recent onderzoek aan een ondersoort van de kleine vuurvlinder geeft aan dat bij hogere lichtintensiteit er meer wordt gepatrouilleerd. Vermoedelijk kunnen vlinders die patrouilleren makkelijker warmte kwijt aan de omgeving.[2]
De eitjes worden bij volle zon afzonderlijk afgezet op de onderkant van het blad van de waardplant. Een wijfje dat eitjes gaat afzetten heeft een lage vlucht die vaak wordt onderbroken. Als er een wolk voor de zon schuift, wordt het afzetten van de eitjes onderbroken. In het voorjaar heeft het wijfje een voorkeur voor hoge planten in hoge begroeiing, in het najaar voor lage planten in een lage begroeiing.
Rups
De rups van de kleine vuurvlinder vertoont enige gelijkenis met een naaktslak. Hij is groen met een rozerode rand en rugstreep van variabele omvang en met witte spikkeltjes. Hij is lichtbehaard. De kleine kop is bruin. De volgroeide rups meet 15 tot 18 millimeter.
Waardplanten die de kleine vuurvlinder in Nederland en België gebruikt zijn vooral schapenzuring (Rumex acetosella) en in mindere mate veldzuring (Rumex acetosa). Daarbuiten worden ook andere soorten zuring (Rumex), varkensgras (Polygonum aviculare) en alpenzuurkruid (Oxyria digyna) gemeld.
De rups eet een dun laagje van de onderkant van het blad, en laat de bovenkant van het blad intact. Hierdoor ontstaan min of meer doorzichtige venstertjes in het blad, die een duidelijke indicatie voor de aanwezigheid van de rups vormen. De rups is te vinden van halverwege augustus tot halverwege mei en de volgende generatie van eind mei tot in juli. De rups overwintert halfvolgroeid in de strooisellaag. De overwintering geschiedt niet voor alle rupsen in hetzelfde stadium, waardoor de vlinders in het voorjaar flink verspreid in de tijd verschijnen. De verpopping vindt ook in de strooisellaag of op een dood blad plaats. Bron Wikipedia   Foto’s T.V.S. Nature photography