Keeps

Keeps

De keep lijkt qua gedrag en formaat sterk op de gewone vink (F. coelebs) maar onderscheidt zich door een witte stuit en minder wit op de staart.

De staart is sterker gevorkt dan bij de vink. Het mannetje heeft een oranje borst en schouder en een donkergrijze kop, die in het zomerkleed zwart kleurt

De naam van de keep is afgeleid van zijn roep: een rauw of raspend nasaal chèèèèèp. De zang is een langgerekt ietwat raspend sjruur, dat in volume toeneemt en weer afnemend, zodat de zang doet denken aan het geluid van een cirkel zaagje.Leefwijze

Het voedsel bestaat uit verscheidene oliehoudende en kiemende zaden, vruchten en bessen, knoppen en insecten. De vogel leeft in groepsverband met andere vinkachtigen

Het nest wordt in de bomen of aan de bosrand gebouwd. Het legsel bestaat uit vier tot vijf blauwe tot roodachtig grijze eieren met donkere vlekken

De keep broedt in naald- en berkenwouden in het noorden van Europa en Azië tot aan het schiereiland Kamtsjatka en overwintert in heel Europa en Midden-Azië tot in China.

De keep komt in de wintermaanden in Nederland en België voor en broedt in bergbossen van Fenno scandinavië en verder tot in Oost-Siberië.

Bron Wikipedia – foto Tonnie Verheijden

 

Kramsvogel

De kramsvogel heeft de typische lichaamsbouw van de meeste echte lijsters; hij is gedrongen, heeft relatief forse poten en een stevige, dolkvormige snavel. De lichaamslengte van een volwassen vogel bedraagt zo’n 25 centimeter en de vleugelspanwijdte 39 tot 42 centimeter.

De kramsvogel onderscheidt zich van andere lijsters door zijn karakteristieke verenkleed. Deze is bij het mannetje en het vrouwtje vrijwel identiek. Het voorhoofd, de kruin, de nek en de oordekveren zijn duifgrijs gekleurd. Elke veer op de kruin en het voorhoofd heeft een centrale bruinzwarte streep, die bij het mannetje iets breder is. Het gebied onder de ogen en op de teugel (tussen de ogen en de snavel) is zwart gekleurd. Boven de ogen heeft de kramsvogel vage lichte streepjes. De lichtgekleurde borst is opvallend bruinzwart gespikkeld en gestreept. De kleur van de borst verloopt van gelig op de bovenborst tot wit naar de buik. Bij het vrouwtje is de borst lichter gekleurd en heeft deze minder en kleinere vlekken en strepen.

De bovenzijde van de romp en de stuit is net als de kop duifgrijs gekleurd. De veertien bruinzwarte staartpennen hebben elk een puntig, grijzig uiteinde. De buitenste twee veren zijn wat korter, waardoor de staart een ronde vorm heeft. De slagpennen zijn bruinzwart. De dekveren op de schouders en de mantel zijn donker kastanjebruin, met donkere centrale strepen en lichte uiteinden. Bij het vrouwtje zijn deze dekveren bruiner gekleurd dan bij het mannetje. Aan de onderzijde van de vleugels en onder de schouders zijn de dekveren wit.

De irissen van een volwassen kramsvogel zijn donkerbruin gekleurd. De forse snavel is ’s winters bij beide geslachten oranjegeel gekleurd, met bruinzwarte uiteinden en een wat donkerder bovensnavel. In de zomer blijft de snavel bij het vrouwtje gelijk, maar die van het mannetje wordt geel.

Bron: wikipedia Foto Tonnie Verheijden

Grote Parasolzwam

Grote Parasolzwam

De grote parasolzwam (Macrolepiota procera) is een schimmel met een lange steel en grote hoed en heeft gelijkenis met een parasol, vandaar ook de naam. Het is een veelvoorkomende soort die groeit op matig vochtige grasgebieden en in lichte bossen. Deze zwam staat alleen of in groepen en dan dikwijls in heksenkringen. De grote parasolzwam is komt algemeen voor in landen met een gematigd klimaat.

De hoogte en breedte van de hoed kan wel 40 cm zijn. Voor een paddenstoel is dit zeer groot. De in het begin bolvormige hoed spreidt zich zodra de relatief dunne steel volgroeid is. De steel heeft een karakteristieke zigzagstructuur die wat lijkt op een slangenhuid.De grote parasolzwam is te vinden in bijna alle mesofiele bosgemeenschappen, evenals op open grasland op leemachtige, verse bodems. Lichte beuken-, eiken- en eiken-haagbeukenbossen op voedselrijke ondergrond en weilanden, parken, paden en bosranden hebben de voorkeur. De zwam komt vooral voor in bossen van middelbare en oudere leeftijd. Hij kan worden gevonden van het vlakke tot subalpiene hoogteniveau. De grote parasolzwam leeft saprobiotisch. De vruchtlichamen verschijnen van juli tot in november, soms eerder of later. Ze zijn al in mei in het Middellandse Zeegebied te vinden.

Bron: Wikipedia Foto Tonnie Verheijden

 

Avondrood in de Reeshof

Avondrood is de rode kleur van het hemelgewelf dat vaak in het westen te zien is als de zon bijna ondergaat of net is ondergegaan.

“Avondrood, mooi weer aan boord, morgenrood, regen in de sloot.” Dit bekende gezegde, waarvan alleen al de Nederlandse taal zo’n tweehonderd varianten kent, is een van de populairste en oudste weerspreuken. De Griekse geleerde Theophrastus (372-287 v.Chr.) zag het morgenrood al als de betrouwbaarste regenverwachting.

Avondrood ontstaat voornamelijk bij verstrooiing van zonlicht door stof. Op mooie warme dagen gaat er in de regel vervuiling in de lucht omhoog. In het licht van de laagstaande avondzon leidt dit stof tot roodkleuring. Dan hangt het dus vaak samen met luchtverontreiniging en fraai weer. ’s Ochtends zweeft er meestal nog niet zoveel stof in de lucht. Is de lucht dan rood dan wijst dat in de regel op waterdamp en een hoge luchtvochtigheidMorgenrood hangt samen met uiterst kleine waterdruppeltjes en een grotere neerslagkans. Dat laatste blijkt echter niet uit statistieken.

Een roodkleuring van de atmosfeer kan ook veroorzaakt worden door vulkaanstof. Bij een explosieve uitbarsting komt het stof soms tot tientallen kilometers hoogte. Op die hoogte valt geen regen zodat het vulkaanstof zich daar verzamelt; het kan jaren duren voordat het stof goeddeels is verdwenen. Er waaien echter wel sterke winden op grote hoogte, waardoor het stof wereldwijd wordt verspreid. De rode gloed door vulkaanstof is alleen te zien bij stabiel weer en door de grote hoogte waarop het zich bevindt zo’n half uur na zonsondergang. Opmerkelijke rode schemeringskleuren in Europa kunnen dus veroorzaakt worden door vulkaanuitbarstingen in verre landen.

Bron Wikipedia Foto Tonnie Verheijden

Rode Eekhoorn

Een mooie rode Eekhoorn met prachtige dikke staart in de bossen van het Vennenbos tegengekomen.

De eekhoorn is 18 tot 24 centimeter lang en 250 tot 350 gram zwaar. De borstelige pluimstaart is van 14 tot 20 centimeter lang. Het is een omnivoor, die tot de knaagdieren behoort.
Anders dan de naam doet vermoeden, kan de kleur variëren van zwart tot gelig, met allerlei tinten rood en bruin daartussen. Melanisme komt voor, maar de mate waarin individuen melanistisch zijn verschilt per regio. Gewoonlijk zijn de dieren roodbruin met een witte buikzijde, ’s winters meer grijzig donkerbruin. De kleur wordt ook grijsachtiger naarmate de eekhoorn ouder wordt. De oorpluimen vallen vooral in de winter op. Een eekhoorn kan de haren op de pluimstaart opzetten.
Met zijn lange, gekromde klauwen kan hij makkelijk in bomen klimmen en van tak naar tak springen. Tijdens een sprong spreidt hij zijn ledematen, waarbij de losse huid op de flanken het dier helpt in de lucht te blijven. De pluimstaart dient als roer, waarmee hij zijn sprong kan sturen. Ook kan hij goed zwemmen. De lange staart, de elegante wijze van voortbewegen en de pluimpjes op de oren geven hem een hoge aaibaarheidsfactor.

De eekhoorn voedt zich met name met plantaardig materiaal als noten en zaden van sparren en pijnbomen. Verder eten ze knoppen, paddenstoelen, stukken boomschors, en soms dierlijk materiaal, als insecten, eieren en zelfs jonge vogels. Ook eten ze aarde om mineralen binnen te krijgen. De eekhoorn eet dagelijks vijf procent van zijn lichaamsgewicht aan voedsel. Net als veel andere knaagdieren leggen eekhoorns wintervoorraden aan.

De eekhoorn is een dagdier, dat zich meestal vlak na zonsopgang al laat zien. Ze zijn voornamelijk na zonsopgang en vlak voor zonsondergang actief. ’s Winters laten ze zich alleen ’s ochtends zien. De eekhoorn houdt geen winterslaap. In plaats daarvan houdt hij zich bij gure dagen in zijn nest verborgen, en bezoekt hij op betere dagen ’s ochtends zijn wintervoorraad.
Bron: Wikipedia Foto’s T.V.S. Nature Photography

Klein Warkruid

Klein Warkruid een zeldzaam plantje in de Gaas

Voor het eerst door Bart Van Ekkendonk de Schaapherder waargenomen in de Gaas

Klein warkruid (Cuscuta epithymum), ook wel duivelsnaaigaren genoemd, is een plant uit de windefamilie (Convolvulaceae) (vroeger de warkruidfamilie (Cuscutaceae)). Het is een eenjarige plant die als Europese stengelparasiet leeft op heidesoorten, brem, gaspeldoorn en soms op tormentil.

Uit een klein zaadje komt een haarachtig, rood stengeltje van nog geen mm dik. Als een geschikte gastheer wordt bereikt dan klimt het plantje naar boven en hecht zich er aan vast. Met zuigworteltjes worden voedingsstoffen uit de gastheerplant opgenomen. De stengels groeien snel, vertakken veelvuldig en raken in elkaar verward. De gastplant kan er geheel mee overwoekerd raken. Er is geen bladgroen en dus kan er geen assimilatieplaatsvinden. De bladeren zijn gereduceerd tot kleine rode schubben. De plant bloeit van juli tot september. De bloemen zijn klein, klokvormig en lichtroze, ze vormen dichte kluwens van tot 1 cm in doorsnede. De vrucht is een doosvrucht, bolvormig en soms iets afgeplat, van 2 mm groot. De zaden zijn langlevend. De plant is te vinden op open zonnige, droge, voedselarme zand- en leemgrond.

Klein warkruid komt overwegend voor in heidegebieden, vaak op plaatsen waar geplagd is of waar de heide opnieuw uitloopt na brand. Andere groeiplaatsen zijn heidekwekerijen, duinvalleien en kalkhellingen. In Nederland is klein warkruid vrij zeldzaam en sinds 1950 zeer sterk afgenomen. De soort staat er op de Rode Lijst. In België is de plant zeldzaam in de Kempen en verder zeer zeldzaam. Ze staat ook in Vlaanderen op de Rode Lijst.

Bron Wikipedia – Foto Bart van Ekkendonk (Gepubliceerd Tonnie Verheijden)

Reeshofbos

Deze route geeft een mooi beeld van de bijzondere natuur die tegen de wijk De Reeshof aan ligt. Je wandelt door het Reeshofbos met zijn grote oude bomen, en door de Drasse Driehoek met zijn akkers en het kleine beekje de Oude Leij. En dan ontdek je ook nog eens de Drijflanen met vele poelen. Het Reeshofbos was honderd jaar geleden een heidegebied. Nu staan er oude dennen, sparren, beuken en Amerikaanse eiken. In de grote bomen broeden spechten en de buizerd. In de Drijflanen zijn de oorspronkelijke paardenweitjes al enige tijd omgevormd tot bloemrijke velden. Regelmatig grazen er schapen. In de poelen leven allerlei salamanders en kikkers en libellen scheren over het water. In het najaar ontmoet je prachtige paddenstoelen.

Honden zijn welkom, maar wel aangelijnd. Op deze route vind je ter hoogte van de Kronenbergstraat een hondenlosloopzone van maar liefst zeven hectare. Daar kan je hond vrij rondrennen, snuffelen en spelen.

Bron Stadsbos013 media Tonnie Verheijden

Boomblauwtje

Boomblauwtje 
De voorvleugellengte van de vlinder bedraagt tussen de 13 en 16 millimeter.
De vleugels van mannetjes zijn aan de bovenzijde vrijwel geheel fel lichtblauw met een smalle zwarte rand, terwijl de vrouwtjes een brede zwarte band langs de voorvleugels hebben. De franje is wit, bij de voorvleugel zijn er enkele zwarte onderbrekingen. De vlinder is met name goed te herkennen aan de zilverwitte tot lichtblauwe onderzijde van de vleugel waarop zwarte stippen te zien zijn. Verder vliegt deze vlinder niet of nauwelijks dicht bij de grond (beneden 50 cm hoogte), dit in tegenstelling tot vele andere blauwtjes.
Het eitje is klein een afgeplat wittig bolletje en heeft een honingraatstructuur. Eitjes zijn bijzonder lastig te vinden.
De rups is geelachtig groen, met een variabele rode tekening, al dan niet met rozewit, langs de rand en als rugstreep. Deze tekening ontbreekt echter vaak. Het lichaam is bedekt met korte witte haartjes. De kop is zwartbruin. De rups wordt 14 tot 17 mm lang.

De waardplanten van de vlinder zijn diverse struiken, onder andere klimop, hulst, vlinderstruik, struikhei, vuilboom, kornoelje, grote kattenstaart, wegedoorn en kardinaalsmuts. De eitjes worden afzonderlijk afgezet hoog in de waardplant, aan de basis van bloemknoppen of bij jonge vruchten. Er is een voorkeur voor grotere planten die in de zon staan. Het vrouwtje zet soms ook eitjes af op planten die ongeschikt zijn. De rups overleeft niet op sneeuwbes en op bijvoorbeeld blauweregen kan hij niet volgroeid raken, omdat de bloemen te snel afvallen en geen vrucht vormen. In verschillende generaties worden verschillende waardplanten gebruikt. In het voorjaar worden vooral hulst en sporkehout gebruikt, in de zomer vooral klimop, grote kattenstaart, struikhei en vlinderstruik.

Bron Wikipedia – Foto Tonnie Verheijden

Sabelsprinkhaan

Een waarneming van F. Stieger een Grote Sabelsprinkhaan legt eitjes voor de volgende lente. Meestal doen ze dat in september.

Sabelsprinkhanen (Tettigoniidae) zijn een familie van insecten behorend tot de orde rechtvleugeligen (Orthoptera). Met ruim 6400 soorten is het een zeer grote groep die uiteenlopende soorten bevat, zowel qua uiterlijk als wat betreft de levenswijze.

Ondanks de naam “sprinkhanen” zijn sabelsprinkhanen verwant aan de langsprietigen (Ensifera), waartoe alle krekelachtige vormen behoren, en niet tot de kortsprietigen, waar alle typische sprinkhanen onder worden gerekend.Sabelsprinkhanen behoren tot de grotere soorten rechtvleugeligen, ze zijn verdeeld in verschillende onderfamilies, triba en geslachten, enkele soorten komen ook in Nederland en België voor. De meeste soorten eten planten maar een aantal eten daarnaast ook dierlijk materiaal.Deze dieren worden 1,5 tot 7,5 cm en hebben een bruine of groene kleur. 

Ze hebben bijna allemaal grote vleugels, die schuin op het lichaam worden gelegd. Sommige soorten imiteren bladeren of boombast. De achtervleugels bij sommige soorten zijn felgekleurd. Ze danken hun Nederlandse naam aan de sabelachtigelegbuis van de vrouwtjes, die gebruikt wordt om de eitjes in de bodem af te zetten. Ondanks het vervaarlijke uiterlijk kan de legboor niet gebruikt worden om te steken.

Deze dieren leven naargelang de soort in bomen, struiken of lage vegetaties, waar ze zich voeden met planten en/of insecten (vlinders, vliegen, slakken, bladluizen, insectenlarven). De nimfen hebben soms een ander dieet dan de volwassen dieren. Bij sommige soorten zijn de nimfen carnivoor of omnivoor en de volwassen dieren herbivoor.

Bron Wikipedia – Foto F. Stieger,  Tonnie Verheijden

Keizermantel

Keizermantel

De Keizermantel komt ook voor in de Gaas.

De keizersmantel is een grote en opvallende vlinder met een vleugellengte van 27 tot 35 mm. Aan de enterhaakvormige vlekken op bovenkant van de vleugels kan men de mannetjes herkennen.

De onderkant van de achtervleugel is groenig met zilverkleurige strepen.

De vlinder heeft veel nectar nodig, die hij meestal vindt in de wilde marjolein en distels.De vlinder komt in vrijwel heel Europa voor en leeft in gemengde en naaldbossen.

De vliegtijd is van mei tot en met september, rupsen kunnen worden aangetroffen vanaf de tweede helft van augustus tot de eerste week van juni. Deze vlinder staat in Nederland sinds 2019 niet meer op de Rode lijst als verdwenen of bedreigd, omdat ze de laatste jaren in steeds groter aantallen wordt waargenomen. Inmiddels is succesvolle voortplanting van de Keizersmantel vastgesteld in de Amsterdamse Waterleidingduinen en een gebied in Gelderland.

Bron Wikipedia  Foto Tonnie Verheijden

Hoedster van de Hei

De hoedster van de heide in de Gaas, zo noemde Meno de opname van Vroege Vogels.

De Tilburgse Tonnie Verheijden is een ‘selfmade’ natuurbeschermer. Sinds enkele jaren beheert ze op eigen initiatief een van de laatste stukjes overgebleven heide van de stad,

De Gaas die door veel inspanning en na een aantal jaren weer ontbost, zodat de heide weer in zijn originele staat kon terugkeren.

Initiatiefnemster Tonnie Verheijden

Sijsje

Sijsje

De Sijsjes kom je weer tegen in de Gaas.

In de winter wordt de sijs regelmatig aangetroffen op vetbollen en netjes met pinda’s in de tuin. Sijzen opereren dan veelal in kleine troepjes, en gedragen zich enigszins als mezen: ondersteboven aan de vetbollen hangend. Ze zijn zo groot als een pimpelmees, maar veel duidelijker geelgroen gekleurd, vooral de volwassen mannetjes, die een zwarte kruin hebben. De vlucht is opvallend: gele vleugelstreep en gevorkte zwarte staart, met geel aan de zijden.

Volwassen mannetjes zijn geelgroen met een zwarte kruin en kin, de rug is geelgroen zwartgestreept. De buik heeft in tegenstelling tot de groenling een duidelijk onderbroken gestreept uiterlijk. De streep achter het oog en de stuit zijn geel. De gevorkte staart is zwart met geel aan zijden. De vleugel heeft een gele vleugelstreep.Het volwassen vrouwtje is veel minder geelgroen en de onderzijde is lichter en meer gestreept, de kop heeft geen zwart.

De sijs zoekt voedsel op de mezenmanier, en hangt dikwijls ondersteboven. Hij slaapt soms ook zo. Hij eet zaden van naaldbomen, elzen, berken en andere bomen, knoppen en insecten.

In broedtijd naaldbossen met veel sparren, maar ook in gemengde bossen en parklandschap. In de winter vooral in elzen.

Bron Wikipedia,  Foto Tonnie Verheijden

Nijlganzen

Het voorjaar komt er aan, de nijlganzen zijn druk bezig met hun parendans in ’t Reeshof park.

De nijlgans (Alopochen aegyptiaca), ook wel vosgans of Egyptische gans genoemd, is een eendachtige vogel uit de familie Anatidae (zwanen, ganzen en eenden). In deze familie wordt de soort in de onderfamilie Tadorninae (halfganzen) geplaatst. Dit zegt meteen iets over het formaat. De naam nijlgans is verwarrend, want hij behoort niet tot de onderfamilie Anserinae (zwanen en ganzen). De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.

De lichaamslengte bedraagt 63 tot 73 cm en het gewicht 2,5 kg. Het verenkleed van beide geslachten is gelijk

De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium agressief, ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. Agressiviteit is een handelsmerk van deze soort. Ze passen brute kracht toe om het nest van een andere vogel in te pikken – waarvan vooral grauwe ganzen, maar ook roofvogels, kraaien, eenden en dergelijke het slachtoffer kunnen zijn. Pullen van andere eendachtigen worden als het zo uitkomt verdronken.

De vogel eet zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren. Broeden gebeurt vooral in holen in de stam van grote bomen. Het vrouwtje bouwt een nest van riet, bladeren en gras. Om de beurt bebroeden vrouw en man de eieren. Beide ouders zorgen voor de jongen tot ze zelfstandig zijn.

Bron Wikipedia. foto Tonnie Verheijden